HET FERGUSON HEFSYSTEEM
In fig. 6 is de algemene samenstelling van deze hefinrichting
afgebeeld. Aan de achter de trekker uitstekende trekarmen en de hoger
gelegen topverbinding kunnen de werktuigen worden aangekoppeld. Het
Fergusonsysteem heeft het voordeel, dat door de topverbinding een gedeelte
van de weerstand die het werktuig ondervindt, overgebracht wordt op de
trekkerbanden, waardoor deze tijdens het werk zwaarder op het land zullen
worden gedrukt en de kans op slippen verminderd wordt. Dit is de reden,
dat met deze betrekkelijk lichte tractoren vrij zwaar werk verricht kan
worden. Wordt de weerstand van het werktuig echter te groot, dan drukt de
weerstandveer in en wordt het werktuig automatisch iets gelicht. Door
middel van de instelhefboom kan men de hefarmen, met de daaraan verbonden
werktuigen laten rijzen en dalen. Met deze hefboom bedient men via een
regelvork en regelschuif de toevoer en afvoer van de hydraulische pomp.
Deze pomp is onder in het trekkerframe geplaatst en wordt aangedreven door
de aftakas. De samengeperste olie gaat door een leiding naar de
hefcilinder en kan een zuiger wegdrukken, die door middel van een
drijfstang op de hefarmen werkt.
 Fig. 6
In principe bestaat deze pomp (fig. 7) uit een dubbele Friend
plunjerpomp, zoals deze bij sproeimachines gebruikt wordt. Het pomphuis is
één geheel met de voetplaat, welke onder tegen het trekkerframe wordt
bevestigd (zie ook fig. 6). Op de aftakas bevindt zich een dubbele
excentriek, die de plunjerjukken heen en weer kan bewegen. Met een
klauwkoppeling kan men de aandrijving uitschakelen. Aan weerszijden van
het pomphuis zijn twee klepkasten geschroefd, waarin zich tevens de
plunjercilinders bevinden. Voor iedere plunjer is in deze klepkasten een
persklep en een zuigklep aangebracht, welke uitneembaar zijn als men de
knevel er boven losneemt. In de getekende stand van fig. 2 is de
toevoerleiding door de regelschuif vrijgemaakt en kan de olie langs de
zuigkleppen naar de uitgaande plunjers gaan. De olie bevindt zich in het
achterframe van de trekker en dient tevens voor de smering van het
differentieel. Het peil van deze olie is zodanig, dat de pomp geheel onder
de olie werkt en deze dus niet behoeft aan te zuigen. De aanbevolen olie
is hierbij motorolie S.A.E. 50. De ingaande plunjers persen de olie samen
tot een druk van 2000 pounds per vierkante inch of ongeveer 140 atm. Deze
samengeperste olie gaat door de drukleiding naar de terugslagklep. Als de
druk hoog genoeg is kan de olie door een ringvormige ruimte om de
regelschuif naar beneden gaan, waar ze in een horizontaal kanaal van de
voetplaat komt. Geheel rechts op fig. 7 is een verticale opening, welke
aansluit op een kanaal door de wand van het trekkerframe en waardoor de
olie naar de hefcilinder kan gaan, die boven op dit frame is gemonteerd.
Het horizontale kanaal in de voetplaat is aan beide zijden door een stop
afgesloten, waarvan de linkse uitgenomen kan worden voor de aankoppeling
van een hogedrukslang, die een losse hefcilinder, welke o.a. bij kipbare
landbouwwagens wordt toegepast, van olie voorziet. Komt de druk van de
olie door overbelasting van de hefinstallatie hoger dan 140 atm., dan
wordt de ontlastklep, welke zich achter de terugslagklep bevindt, geopend
en stroomt de olie terug in het carter. Het verplaatsen van de regelschuif
geschiedt door de regelvork, welke hierna besproken zal worden. Het
verplaatsen van de schuif, een teer punt van deze constructie, is sinds
enige tijd vergemakkelijkt door de schuif in een schommelende beweging te
brengen door een vork op de ene excentriek. De regelschuif is daartoe
verlengd en aan het eind voorzien van een vierkant gedeelte. Dit is
zichtbaar op fig. 8. Op fig. 7 is de aftapstop zichtbaar, waarmee men
de olie uit het achterframe af kan tappen.
 Fig. 7 (klik op het plaatje voor
een duidelijker versie)
 Fig. 8
Werking van het Ferguson regelmechanisme (fig.
1-5)
Om een aan de hefarmen verbonden werktuig op te kunnen heffen moet men
de instelhefboom verticaal plaatsen. Het asje waarom deze hefboom draait
is als krukas uitgevoerd, waarvan de tap A tegen de bovenvork van het
regelmechanisme drukt. Deze vork scharniert om een punt B dat we voorlopig
als een stationair punt beschouwen, hoewel later zal blijken, dat dit niet
altijd het geval is. Punt D is een scharnier waarmee de onderste regelvork
aan de bovenste verbonden is. Op de bovenkant van de onderste regelvork
werkt nog een veer, die in dit geval de beide vorken om punt B doet
scharnieren totdat de bovenkant tegen A stuit. Hierdoor wordt de
regelschuif ingedrukt, waardoor de pomptoevoer open gaat. De plunjers
brengen de olie onder druk en op fig. 1 ziet men de samengeperste olie
door het kanaal in de voetplaat en de verticale olieleiding naar de
hefcilinder gaan. Hierdoor wordt de hefzuiger weggedrukt en het werktuig
rijst omhoog. De hoogste stand van de hefarmen moet natuurlijk begrensd
worden. Dit wordt aangegeven in fig. 2.

Topstand (fig. 2)
Zodra de hefzuiger ongeveer 1/2 cm buiten de hefcilinder komt, drukt de
zuiger tegen het bovenste gedeelte van de regelvork, bij C. Punt B doet
weer dienst als draaipunt en hierdoor verlaat de bovenste aanslag punt A
en scharniert naar rechts. Het onderste punt E van de onderste regelvork
gaat naar links, waardoor de regelschuif in de middenstand wordt
getrokken. De toevoer van olie uit het carter naar de pomp en van de pomp
naar de hefcilinder is hierdoor afgesloten, zodat de hefzuiger ook niet
verder uit de cilinder kan komen. Als alles goed afsluit moet het werktuig
in deze stand blijven. Zet men echter de motor af, of schakelt men de
aandrijving van de pomp uit, dan zal het werktuig na verloop van tijd
langzaam naar beneden zakken. Met werkende pomp gebeurt dit niet, want
zodra de hefzuiger iets in de cilinder gaat, zal het punt E van de
regelvork naar rechts bewegen en de toevoer naar de pomp openen, waardoor
voor een moment de stand van fig. 1 weer geldt, totdat de hefarmen weer
hun hoogste stand ingenomen hebben.

Werktuig zakt (fig. 3)
Om een werktuig aan de hefarmen te laten zakken, beweegt men de
instelhefboom uit de hoogste stand naar voren. De krukpen A drukt nu het
hoogste punt van de bovenste regelvork naar rechts, B doet weer dienst als
scharnierpunt en het onderste punt D gaat naar links. De onderkant van de
onderste regelvork slaat bij E tegen de rand van het trekkerframe, terwijl
door de naar links uitwijkende bovenkant van deze vork de veer gespannen
wordt. Door deze beweging van de regelvorken wordt de regelschuif
uitgetrokken, waardoor de olie uit de hefcilinder terugstroomt naar het
carter. De kleine terugvoeropening in de voering van de regelschuif dient
om er voor te zorgen, dat het werktuig geleidelijk daalt en niet met een
smak op de grond komt. Wanneer het aangekoppelde werktuig nu een ploeg is
en men rijdt tevens met de trekker vooruit, zal de ploeg in de grond
dringen. De diepte van de voor zal nu tot op zekere hoogte geregeld kunnen
worden met de stand van de instelhefboom. Zet men deze echter geheel naar
voren, dus vrijwel horizontaal, dan zou de hefzuiger uiteindelijk een
aanslag kunnen vinden tegen de bodem van de hefcilinder. Zover komt deze
echter niet, omdat reeds eerder de weerstandveer in werking treedt.

Automatische weerstandregeling (fig. 4)
Hoewel soms van een automatische diepteregeling wordt gesproken, is dit
onjuist, omdat het mechanisme zich regelt naar de weerstand die het
werktuig in de grond ondervindt. Bij een bepaalde stand van de
instelhefboom zal de ploeg tot een zekere diepte de grond indringen. Deze
diepte hangt af van de zwaarte van de grond. De druk op het rister wordt
door het regelmechanisme gehandhaafd, maar wordt de grond lichter dan zakt
de ploeg en wordt ze zwaarder dan gaat de ploeg automatisch ondieper
lopen. Normaal moet de weerstandveer zodanig worden afgesteld, dat deze
nog net losvast tussen de aanslagen zit en nog met één hand gedraaid kan
worden. Voor het ploegen van lichte grondsoorten kan een lossere
afstelling nog beter resultaat opleveren. Zodra nu de ploeg in de grond
gaat zal de weerstandveer iets ingedrukt worden, maar deze weerstand wordt
groter als het ploeglichaam meer weerstand ondervindt, dus bij het
bereiken van de diepgang welke overeenkomt met de afstelling van de
instelhefboom en de weerstandveer. De nog op zakken ingestelde regelschuif
(vergelijk de gestippelde stand van de regelvork, fig. 4 en fig. 3) wordt
nu in de middenstand gedrukt, omdat B onder invloed van de weerstandveer
wordt verplaatst. Men merkt hieruit, dat dus punt B niet altijd stationair
is. Als de voorwielen van de tractor door een kuil of een dwarsvoor gaan,
zal de weerstandveer tijdelijk worden ontlast. Het punt B verplaatst zich
dan uit de getrokken stand naar links (vergelijk de gestippelde stand van
fig. 4). De regelschuif wordt dus even uitgetrokken en het werktuig zakt.
Direct daarna wordt de druk op de weerstandveer weer groter, omdat de
trekker aan de voorkant weer omhoog gaat; de regelschuif wordt dan door de
middenstand heengedrukt, zodat het werktuig iets gelicht wordt.


|